Boeren en vissers worden vaak samen genoemd als het over duurzaamheid gaat. Ze produceren immers allebei voedsel en staan symbool voor traditie, familiebedrijven en vakmanschap. Toch zijn er ook veel verschillen. De boer bewerkt eigen grond, vaak al generaties lang, terwijl de visser jaagt en verzamelt in een gedeelde, natuurlijke ruimte die zich uitstrekt over Europese en internationale wateren. Wat ze wél delen, is de toenemende druk van regelgeving, markt en klimaatverandering. De Europese Unie bepaalt in hoge mate hoe ze mogen produceren. En zowel op het land als op zee klinkt dezelfde oproep: het moet duurzamer.
De grenzen van regeneratie
Op het land wordt regeneratieve landbouw vaak gepresenteerd als het nieuwe wondermiddel. Boeren die werken aan bodemherstel, gewasdiversiteit en minder chemische input: het klinkt als de gewenste toekomst. De Rijksoverheid zet daarom in op regeneratieve landbouw met het project Re-Ge-NL, €129 miljoen gefinancierd vanuit het Nationaal Groeifonds. Tussen 2030 en 2040 moet regeneratieve landbouw het nieuwe normaal zijn. Heel ambitieus, maar is het wel realistisch? Verwant aan regeneratieve landbouw is de biologische landbouw. In Nederland werd vorig jaar volgens het CBS op 4,5% van de totale landbouwgrond biologisch geboerd. Ondanks jaren van groei is het nog steeds een marginale deelsector in Nederland. Prijs lijkt de belangrijkste beperkende factor voor verdere groei. Zolang duurzame producten duurder blijven dan conventioneel voedsel, blijft verduurzaming voor boeren economisch kwetsbaar. Het ideaal van regeneratie is dus vooral een moreel en ecologisch kompas, maar (nog) geen verdienmodel.
Grenzen op zee
In de visserij speelt iets vergelijkbaars, maar met andere beperkingen. De kleinschalige zeevisserij, met lage impact op het ecosysteem, was vorig jaar volgens Wageningen Social en Economic Research (Agrimatie) goed voor 5,6% van de totale aanvoer van de Nederlandse vissersvloot. Er zijn verschillende pogingen gedaan om dit aandeel te vergroten, maar in de praktijk stuit dat op harde grenzen: gebrek aan ruimte, wisselend weer, arbeidsintensiviteit en beperkte afzetmogelijkheden.
Er valt zeker een boterham te verdienen met kleinschalige zeevisserij, maar de mogelijkheden zijn wel beperkt. Windparken, beschermde natuurgebieden, zandwinning en scheepvaartroutes slokken steeds meer ruimte op. Kleinschalige visserij binnen windparken en natuurgebieden biedt wellicht mogelijkheden. Maar je brood verdienen met passieve vistuigen in de overgebleven visgebieden is een grote uitdaging. Dat geldt overigens ook voor de andere vissers. De Nederlandse vissersvloot is volgens Wageningen Social en Economic Research sinds 1990 met meer dan zestig procent gekrompen. Het gevolg daarvan is wel dat de ecologische impact van de gehele vloot inmiddels aanzienlijk lager is dan vroeger.
Duurzaamheid in cijfers
De Europese visserij is verder met duurzaam beheer dan vaak wordt gedacht. Volgens de Europese Commissie voldeed vorig jaar 70 procent van de onderzochte visbestanden in de Noordoostelijke Atlantische Oceaan, inclusief de Noordzee, aan de Maximum Sustainable Yield (MSY): de maximaal duurzame opbrengst waarbij niet meer wordt gevangen dan jaarlijks aangroeit.
Voor soorten als schol en tong blijven de vangsten zelfs ruim onder dat niveau. De lage visserijdruk zorgt ervoor dat visbestanden kunnen groeien, en dat is feitelijk al regeneratief: het visbestand en het ecosysteem krijgen ruimte om zich te herstellen. Alleen bij makreel wringt het, doordat niet-EU-landen als Noorwegen en Rusland zich niet aan de afgesproken quota houden. Ironisch genoeg zijn het juist de Nederlandse vissers die de gevolgen daarvan voelen, bijvoorbeeld wanneer supermarkten ‘makreel uit overbevissing’ uit de schappen halen.
De paradox van keurmerken
Veel Nederlandse visserijen, ook de boomkorvisserij, zijn inmiddels MSC-gecertificeerd. Die certificering is een open, wetenschappelijk onderbouwd proces, waarin ngo’s en andere belanghebbenden inspraak hebben. Maar economisch levert het keurmerk weinig op. Vissers krijgen geen hogere prijs voor duurzaam gevangen vis. De markt beloont goed gedrag niet, terwijl de kosten van verduurzaming wél stijgen. Wil duurzaamheid echt kans maken, dan zal de politiek moeten ingrijpen: door niet-duurzame vis zwaarder te belasten of duurzame vis fiscaal te bevoordelen.
Naar een eerlijke vergelijking
Zowel op het land als op zee draait duurzaamheid uiteindelijk om hetzelfde principe: oogsten binnen de grenzen van wat de natuur aankan. Boeren leren om met de natuur mee te werken in plaats van ertegen. Vissers doen dat al grotendeels, door te vissen op of onder MSY-niveau. Dat is, hoe je het ook wendt of keert, regeneratief beheer.
Niettemin blijven beide sectoren kwetsbaar zolang duurzaam produceren niet economisch wordt beloond. Regeneratie is niet alleen een ecologisch, maar ook een sociaal en financieel vraagstuk.
Tot slot
Boeren en vissers zijn geen tegenpolen, maar spiegelbeelden. De één werkt in de aarde, de ander vist erboven. Allebei proberen ze te overleven binnen steeds strakkere kaders van beleid, markt en klimaat. En allebei bewijzen ze dat duurzaamheid niet vanzelf ontstaat. Ze vraagt ruimte, vertrouwen en een eerlijke prijs. Pas dan kan de zee leren van het land, en het land van de zee.
Deze column werd eerder geplaatst op Fishtrend.nl